Ik ben gek op de Balkan. Ieder land heeft z’n eigen charme, ruwe randen en onverwachte schoonheid. Deze keer koos ik voor Ljubljana, de hoofdstad van Slovenië. Een compacte stad, precies zoals ik het graag heb. Je kunt er dwalen zonder te verdwalen. Alles is dichtbij, overzichtelijk, en je hoeft niet bang te zijn dat je iets mist.
Mijn vlucht vertrok zo vroeg, dat ik de laatste trein van de avond ervoor moest nemen. Dat betekende overnachten op het vliegveld – iets wat ik nog nooit had gedaan, maar wat me ergens ook wel leuk leek. Een ervaring op zich. Rond één uur ’s nachts kwam ik aan en liep ik richting de douane. Zo leeg had ik het er nog nooit gezien. Ik raakte aan de praat met een douanier – tenslotte moest ik de tijd toch doorkomen. Bij de gates was het stil. Stil op een manier die je overdag nooit meemaakt op een vliegveld. Alsof het gebouw zelf ook even sliep.
Er was één koffierestaurant open. De medewerker had geen haast, net als ik. We praatten een tijdje. Daarna probeerde ik een massagestoel – iets dat al jaren op mijn ‘ooit eens proberen’-lijst stond. Het leek me een goed moment. Toen ik daarna een rustig plekje zocht om te zitten, merkte ik pas echt hoe stil het was. Geen omroepberichten. Geen koffers. Alleen het zachte gezoem van een loopband in de verte. Af en toe liep er een beveiliger voorbij. En tot mijn verbazing zag ik zelfs een muis wegglippen tussen de banken. Ik zette een film op, maar mijn aandacht dwaalde steeds af naar de stilte om me heen. De leegte voelde niet koud of verlaten, maar warm en kalm. Alsof het vliegveld speciaal voor mij even pauze had genomen.
Slapen deed ik niet die nacht, maar dat gaf niets. Het idee dat ik de tijd kon nemen, dat ik me niet hoefde af te vragen of het openbaar vervoer wel zou rijden, gaf me onverwachte rust. Geen stress, geen gehaast. En tot mijn eigen verbazing: ik was de volgende dag gewoon fit. Een nachtje doorhalen bleek prima te doen. Je overleeft het wel.
In Ljubljana bracht ik twee dagen door. Wat een fijne stad. Schitterend, gezellig en precies goed qua formaat. Ik nam de kabelbaan omhoog en genoot van het uitzicht over de stad, met haar rode daken, bruggen en heuvels. De dag erna pakte ik de bus naar Zagreb voor een kort uitstapje. En op mijn laatste dag bezocht ik het meer van Bled. Ik had het vaker op foto’s gezien: het blauwe meer, de kleine rots met dat kerkje erop, omringd door bergen.
Met een groep reed ik met de bus een berg op. Op de top stond een schitterend, typisch Sloveens kasteel. Ik keek er wat rond en keek mijn ogen uit. Maar het hoogtepunt moest nog komen. Ik liep naar de rand van het kasteel en bleef stilstaan. Wat ik daar zag, maakte me stil. Dit was oprecht een van de mooiste dingen die ik heb gezien tijdens mijn reizen. De zon scheen in een blauwe lucht, de bergtoppen waren wit van de sneeuw. Lager lag het meer, helderblauw, met in het midden een rots die – volgens een lokale legende – ooit van een berg af zou zijn gevallen. Op die rots stond een kleine kerk. Het was adembenemend.
“Sommige momenten laten zich niet plannen, laat staan afdwingen. Ze ontstaan ergens tussen het onderweg zijn en het durven stilvallen.”
Eenmaal beneden liep ik een rondje langs het meer. Ik liep langzaam, zonder haast, alsof ik het moment wilde rekken. Het water lag stil, bijna spiegelglad, en de zon weerkaatste zacht op het oppervlak. Af en toe passeerde ik iemand, maar het voelde alsof ik alleen was. Alleen met de lucht, de bergen, het pad onder mijn voeten. Ik keek naar de kerk op de rots in het midden van het meer, en bleef maar om me heen kijken. Alles klopte: de stilte, het licht, de ruimte. De eenvoud van wandelen zonder doel, gewoon aanwezig zijn waar je bent. Het was alsof de wereld even stilstond – niet voor altijd, maar precies lang genoeg om het te merken. Lang genoeg om het te voelen.
Sommige momenten laten zich niet plannen, laat staan afdwingen. Ze zitten niet in reisgidsen en je kunt ze ook niet van tevoren aanwijzen op de kaart. Ze ontstaan ergens tussen het onderweg zijn en het durven stilvallen. Soms pas na een paar dagen zwerven, als de haast uit je systeem is gezakt. Als je niet meer kijkt met de ogen van iemand die iets moet halen, maar gewoon aanwezig bent, zoals je bent.
Daar, op die berg in Slovenië, gebeurde dat. Ik keek uit over het meer, de bergen, en alles voelde ineens stil. Alsof de wereld even ophield met bewegen. Geen chaos, geen prikkels, geen ‘wat nu?’. Alleen maar rust. Niet de oppervlakkige soort die je krijgt van een vrije dag, maar de diepe rust van niets hoeven. En precies daarin raakte het me. Niet omdat het uitzicht indrukwekkend was — al was dat het zeker — maar omdat het me stil maakte vanbinnen. Misschien is dat wat reizen me leert, steeds opnieuw: dat het niet gaat om hoeveel je ziet, maar om hoe open je ervoor staat. En dat het soms juist de onverwachte plekken zijn die iets in je aanraken. Niet groots. Niet luid. Maar eerlijk. En echt.

0 reacties