Soms begint een reis niet met verwondering, maar met vermoeidheid. Niet met kijken, maar met landen. Toen ik aankwam in de Algarve — na een vlucht naar Faro — voelde ik het meteen: ik was op. Alles van de afgelopen tijd kwam er even uit. Dat heb ik wel vaker. Alsof m’n lijf pas echt durft te ontspannen zodra ik ergens anders ben. Ver weg van werk, verplichtingen, ritme.
Die eerste dag deed ik dan ook niet veel. Ik liep wat, at wat, lag vooral. En dat was precies goed. In Faro dwaalde ik wat door de straten, zonder doel. De zon deed me goed. Ik ging zitten aan het water met een drankje, en bleef daar misschien wel twee uur. Kijken. Ademen. Even tot mezelf komen. Hopend dat de vermoeidheid langzaam uit me weg zou zakken.
Ik heb altijd een soort vermoeidheid in mijn lichaam gevoeld. Vroeger gaf ik er makkelijk aan toe: dan lag ik uren in bed, sliep ik veel, wachtend tot het vanzelf overging. Maar in de loop der jaren heb ik geleerd er anders mee om te gaan. In plaats van me terug te trekken, probeer ik nu juist in beweging te blijven. Even wandelen in de natuur, of spontaan de trein pakken naar een leuk stadje of dorp. Niet om weg te lopen van wat ik voel, maar om ruimte te maken.
Wat me ook hielp, was stoppen met suiker. Suiker is eigenlijk een soort legale drugs — verslavend en verraderlijk. Toen ik besloot ermee te stoppen, was ik de eerste twee weken zó moe dat ik twijfelde of het wel verstandig was. Maar daarna gebeurde er iets. Ik kreeg meer energie. Voelde me helderder, lichter zelfs. Inmiddels eet ik nog nauwelijks zoete dingen. Niet uit discipline, maar omdat ik er geen behoefte meer aan heb. Het is gek hoe iets wat je jarenlang normaal vond, achteraf voelt als ruis waar je eindelijk vanaf bent.
De volgende dag was mijn vermoeidheid vrijwel verdwenen. Ik had goed geslapen en voelde me helder. Ik besloot met de trein naar Albufeira te gaan — een populaire badplaats in de Algarve. Ik liep daar over het strand, langs rotsen en terrassen. Alles voelde wat ruimer, wat zachter. Ik merkte dat ik weer mezelf werd. En het fijne is: ik gun mezelf die rust ook steeds meer. Niet alleen als het moet, maar juist als het mag.
De dag erna ging ik naar Lagos — en dat was adembenemend. De kleuren, het licht, de stilte van de zee die zich op haar eigen ritme kapotsloeg op de kliffen. Ik wandelde langs de kustlijn, keek uit over de Atlantische Oceaan, en stond geregeld stil. Niet om te rusten, maar omdat ik het gevoel had dat de wereld me iets toefluisterde. Dat dit een plek was waar je niets hoefde, behalve aanwezig zijn. De rotsformaties, de verborgen strandjes, de open horizon — het had iets tijdloos. Alsof de aarde me daar heel even liet zien hoe klein ik was, maar tegelijk ook hoe goed dat eigenlijk voelde.
Soms is vertragen geen stap terug, maar precies de beweging die je nodig hebt. Ergens anders zijn, brengt je soms dichter bij jezelf dan blijven stilstaan ooit zou doen. Niet omdat de plek je verandert, maar omdat je jezelf daar durft te laten vallen — zonder masker, zonder moeten. En dan merk je ineens dat aankomen niet altijd iets is wat je doet op het vliegveld, maar iets dat langzaam gebeurt in je lijf. In je adem. In de stilte tussen twee stappen.
“Aankomen is niet altijd iets wat je doet op het vliegveld, maar iets dat langzaam gebeurt in je lijf.”

0 reacties