Ik had nog maar net mijn tas uitgepakt van mijn reis naar Zürich en Vaduz, of ik kon hem alweer inpakken voor Bordeaux. Het was het eind van de zomer, en ik weet nog hoe warm het was. Alles leek te kloppen: de blauwe lucht, een zacht briesje, een stad vol elegantie en rust. Ik liep over de boulevard, langs het water, en voelde de zon op mijn huid. Dit keer nam ik de tijd. Geen gejaagd gevoel zoals ik eerder in Boedapest had ervaren. Adem in, adem uit. Ontspannen.
Op mijn derde dag pakte ik de trein naar het strand, dat niet ver van de stad lag. Met mijn schoenen in de hand liep ik langs de golven. En ineens dacht ik aan mijn opa. Het was zijn sterfdag. Een paar jaar eerder kreeg hij te horen dat hij ongeneeslijk ziek was. Kanker. Ze gaven hem nog een paar maanden, maar hij stierf al na twee weken.
Mijn opa was een sociale man met een goed gevoel voor humor. Toch heb ik hem nooit echt goed gekend, ondanks de wekelijkse bezoeken met mijn ouders. Er zat altijd iets tussen ons. Een soort afstand. Maar toen hij ziek werd en er niemand was die met hem mee kon naar zijn ziekenhuisafspraken, besloot ik te gaan. Ik zat midden in mijn afstudeeronderzoek en had de ruimte. Tijdens het lange wachten in de wachtkamers leerden we elkaar alsnog kennen. In die laatste twee weken.
Mijn opa had zijn hele leven hard gewerkt. Zelfs na zijn pensioen bouwde hij konijnenhokken en vogelhuisjes, die hij verkocht aan de dierenwinkel. Zijn bankrekening was goed gevuld. Hij was weleens op reis geweest met mijn oma, maar op zijn sterfbed sprak hij uit dat hij daar spijt van had. Hij wilde ooit nog naar Amerika. Of een cruise maken. Hij stierf in het ziekenhuis, minder dan een uur nadat ik hem had bezocht. Niet tussen de bergen, niet aan zee, niet in een vreemd land met een kaart in zijn hand. Zijn leven was netjes geweest, zorgvuldig en voorspelbaar. Maar in de laatste gesprekken proefde ik iets van spijt. Geen bitterheid, maar een zachte weemoed. Een gemis van wat niet geleefd is.
“Nu is geen luxe. Nu is geen uitstel. Nu is alles wat we hebben.”
Daar, in Frankrijk, met de zon op mijn gezicht en zijn stem in mijn hoofd, viel alles op zijn plek. Toen begreep ik wat ‘nu’ betekent. Nu is geen luxe. Nu is geen uitstel. Nu is alles wat we hebben. Er komt een dag dat er geen morgen meer is. En als je wacht, verlies je soms zonder het door te hebben. Dromen komen niet vanzelf. Niemand garandeert je ooit de kans te krijgen om alsnog te doen wat je nu laat liggen.
Ik liep verder langs het water, door de straten van Bordeaux. Met mijn opa in mijn hoofd. Ik dacht: ik doe dit dus ook een beetje voor hem. Voor alles wat hij niet heeft gezien. Voor alles wat ik nog wél kan. En misschien, heel misschien, inspireer ik iemand anders om ook niet te wachten. Leef nu. Niet straks of morgen. Niet als je genoeg geld hebt of meer rust. Nu. Omdat het kan. Omdat jij er bent. Omdat ooit geen zekerheid is.
Bordeaux werd niet zomaar een plek op mijn lijst. Bordeaux werd een reminder. Mijn voeten raakten het zand van het strand, mijn ogen volgden de mist die langzaam optrok vanaf het plein. Het Miroir d’eau, dat beroemde plein dat de stad weerspiegelt als een tweede werkelijkheid. De damp hing als een sluier over het water en vervaagde de grenzen tussen lucht, aarde en gedachte. Het voelde bijna symbolisch — alsof ik zelf ook even mocht vervagen, mocht stilstaan, mocht zijn.
Ik ben niet gelovig en geloof niet in hogere machten. Maar ergens hoop ik dat mijn opa soms even met me meereist. Dat hij, door mijn stappen, alsnog een stukje van de wereld ziet. Dat elke vlucht, wandeling of omweg ook een beetje van hem is. Alsof hij, via mij, toch nog de reizen maakt die hij zichzelf niet gunde. En dat zijn gemiste ‘ooit’ nu in mijn ‘nu’ voortleeft.

0 reacties