58. Waar het water mij leerde stilstaan

Deel II | 1 reactie

De Plitvicemeren. Ik was al vaak in Kroatië geweest, maar dit natuurpark had ik nog nooit met eigen ogen gezien. In alle vroegte verzamelden we in de haven van Split. De lucht was nog koel en stil, de zon kroop langzaam boven de zee uit. Vanuit de haven vertrokken we met de bus richting het binnenland, een rit van ruim drie uur langs de kust, over bergwegen en door kleine dorpjes waar de tijd leek stil te staan. De natuur veranderde met elke kilometer — de geur van zout water maakte plaats voor dennen, vochtige aarde en herfstbladeren. De gids vertelde dat dit de mooiste tijd van het jaar was om het park te bezoeken, en dat bleek niet overdreven.

Toen we aankwamen bij de ingang van het park, hing er een zachte mist tussen de bomen. De lucht was fris, bijna helderblauw, en het water glinsterde als glas. We stapten in een klein bootje dat ons naar de overkant bracht. Naast me zat een toerist met een camera in zijn hand. Hij glimlachte en zei: “Het maakt niet uit waar je hier een foto van maakt — alles is mooi. Alsof de natuur zelf fotograaf is.” En hij had gelijk. Het water was zo helder dat je de bodem kon zien, en de bomen weerspiegelden erin alsof ze naar zichzelf keken. De bladeren kleurden van geel naar oranje en rood, en dwarrelden in traag tempo over het water. Het voelde alsof alles en iedereen hier een versnelling lager leefde.

Met een groep van zo’n vijftig mensen liepen we achter de gids aan. Ongeveer de helft was wat ouder en liep rustig, wat het tempo vanzelf vertraagde. Vroeger zou ik dat moeilijk hebben gevonden. Dan zou ik de gids gevraagd hebben waar het eindpunt was, zodat ik mijn eigen route kon lopen, sneller, zelfstandiger, met ruimte om foto’s te maken en het park op mijn eigen tempo te ervaren. Maar dit keer deed ik het niet. Iets in mij wilde juist blijven, vertragen, meegaan met het ritme van de groep. Misschien omdat ik dat tempo in mezelf herkende — dat onrustige, dat altijd sneller willen.

Er was een tijd dat ik liep alsof mijn bovenlijf sneller wilde dan mijn benen, alsof ik haast had zonder bestemming. Hoe meer onrust ik voelde, hoe harder ik ging. Ik moest leren dat vertragen geen zwakte is, maar een keuze. En nu, tussen deze bomen, merkte ik wat die keuze me bracht. Door in het langzame ritme van de groep mee te bewegen, zag ik meer. Kleine visjes die tussen het mos zwommen. Het licht dat door de bladeren brak. De geur van nat hout. Soms bleven we even stilstaan bij een waterval, en voelde ik fijne druppels op mijn gezicht neerdalen. Verfrissend, bijna troostend. In het water lagen boomstammen die daar al jaren lagen, half vergaan maar nog altijd deel van het geheel. De gids vertelde dat het park bij UNESCO hoort en dat ze hebben afgesproken de natuur zijn gang te laten gaan. Alles mocht hier blijven zoals het was.

“Misschien was het niet het water dat stroomde, maar ik die eindelijk stilviel.”

Na een wandeling van ongeveer vijf kilometer volgde nog een route die hoger de bergen in ging. Van bovenaf was het uitzicht adembenemend — de meren leken verbonden door zilveren linten van water die hun weg vonden door de vallei. Het water kwam uit tientallen bronnen en stroomde in een eigen ritme naar beneden, telkens anders, telkens nieuw. Soms liep ik iets te snel uit enthousiasme, raakte ik de groep even kwijt, en moest ik een stukje terug. Dan zag ik ze weer, met een glimlach, alsof ook zij wisten dat ik nog steeds aan het leren was om rustig te lopen.

Een dag later bezocht ik de Krka-watervallen. Het water viel daar met een rauwe, oerkrachtige intensiteit naar beneden — alsof de natuur haar stem liet horen. Het bulderde en ruiste, maar zonder agressie. Alles had een plek, zelfs het geweld van het water. Na de wandeling reden we naar een klein dorpje waar ik op een terras neerstreek met een cappuccino. De zon stond hoog, de lucht trilde zacht van de warmte. Ik trok mijn schoenen en sokken uit en liep met blote voeten over de kiezelsteentjes het water in. De temperatuur was precies goed: koel, levendig, verfrissend. Ik voelde het water tussen mijn tenen stromen en keek om me heen — alles glansde, alles bewoog, en toch was er rust.

Misschien is dat wat ik hier leerde: dat rust niet betekent dat alles stilstaat, maar dat je leert meebewegen met wat is. Dat je niet harder hoeft te lopen om verder te komen, maar juist kunt blijven staan om dieper te zien. En daar, in dat stromende water, voelde ik het plotseling: misschien was het niet het water dat stroomde, maar ik die eindelijk stilviel.



1 Reactie

  1. Ashley

    Als ik jou verhalen lees, is het bijna alsof je er zelf bent!
    Ik lees je avonturenverhalen met plezier! 🍀

    Antwoord

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *