Er zijn momenten waarop ik terugdenk aan de kinderlijke verwondering die ooit zo vanzelfsprekend was. Alles was nieuw, alles had glans. De eerste keer dat ik zonder zijwieltjes over straat reed. De smaak van een broodbeleg dat ik nog nooit had geproefd. Het opengeslagen schoolboek vol verhalen en geheimen die ik nog niet kende. Als kind leefde ik in een wereld waarin alles indruk maakte, waarin zelfs het kleinste detail groot kon voelen. Dat gevoel mis ik soms. Hoe ouder je wordt, hoe meer je de wereld al hebt gezien en geproefd. We nemen dingen voor lief: de vrijheid van reizen, de overvloed aan eten, de kennis die overal voorhanden is. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Maar dat is het niet. Het is juist bijzonder, en toch vergeten we vaak te kijken.
Ik bedenk me wel eens dat het de mensheid tienduizenden jaren heeft gekost om te komen waar we nu zijn. Wij mogen al onze voorouders danken dat we in zo’n comfortabele tijd leven als nu. We hoeven niet op ons eigen eten te jagen, wij halen onze producten in de supermarkt. Water komt uit de kraan, we verwarmen ons huis met een verwarming en hebben allerlei voertuigen die ons overal heen brengen. Daarnaast hebben we de vrijheid overal heen te reizen. Vroeger kon dat niet, of een reis duurde eindeloos. Ik ben heel blij dat ik in deze tijd leef en ben dankbaar dat ik elke maand weer ergens heen kan reizen.
Reizen brengt me het dichtst bij die oude verwondering. Een nieuwe stad, een onbekende geur, een plein dat je opeens stil doet staan. Het zijn momenten die me weer even terugbrengen naar dat kind dat alles voor het eerst meemaakte.
In een eerder hoofdstuk schreef ik dat ik de laatste tijd mijn reizen een beetje op de automatische piloot deed, zonder me te realiseren wat ik daadwerkelijk heb. Dat is bijna uniek — en dat is het ook. Ik heb een maand niet gereisd en dat heeft me ontzettend goed gedaan. Ik heb even tijd voor mezelf genomen, wat soms ook heel belangrijk is. In de tussentijd heb ik voor de komende maanden weer flink wat reizen gepland. Het begon allemaal weer te kriebelen, ik had zin om weer op reis te gaan. En niet zomaar een reis: ik ging naar een van mijn favoriete landen tot nu toe — het nooit teleurstellende Italië. En dan ook nog naar Rome. Ik heb inmiddels vrijwel alle hoofdsteden van Europa gezien, maar Rome nog niet. Daarnaast had ik een trip naar het eiland Capri gepland en een dagtocht naar Pompeï, de Amalfikust en Sorrento.
In Rome voelde ik me weer een beetje dat kind van vroeger. In Nederland was inmiddels de herfst ingezet, maar in Rome was de temperatuur aangenaam en de zon volop aanwezig. Ik besloot als eerste naar het Colosseum te lopen. Dan kan ik na Chichén Itzá ook mijn tweede moderne wereldwonder afstrepen. Het Colosseum is een indrukwekkend monument om te zien. En dan te bedenken dat dit theater in de eerste eeuw na Christus is gebouwd. Ik keek omhoog en probeerde te bevatten dat dit theater al tweeduizend jaar overeind stond, dat hier mensen hebben gejuicht, gevreesd en geleden. Rome voelt als een openluchtmuseum: overal waar je kijkt zie je schitterende gebouwen en monumenten met eeuwen aan geschiedenis. Ik bezocht de Trevifontein, Castel Sant’Angelo, Villa Borghese, de Spaanse trappen en het monument van de eerste Italiaanse koning. Tussen al deze bezienswaardigheden kwam ik telkens weer andere mooie dingen tegen. Ik liep met een constante verwondering om me heen te kijken.
Ik liep langs de Tiber, over de mooie bruggen. In de verte zag ik een grote basiliek. Mijn aandacht ging er meteen naartoe en ik liep erheen. Wacht eens — dat gebouw herkende ik. Dat stond in Vaticaanstad. Ik voelde een euforisch gevoel in me opkomen. Eindelijk kon ik het kleinste staatje van de wereld ook bezoeken. Vaticaanstad was klein, maar de basiliek was indrukwekkend om te zien. Niet de paus trok mij, maar de ervaring om in zo’n miniatuurstaat te staan, midden in Rome.
In een spontane bui had ik een dagtrip naar Capri geboekt. Ik wist niet wat ik ervan kon verwachten, maar een Italiaans eiland moest wel mooi zijn. Vanaf Napels namen we de boot naar Capri. Vanaf de haven kom je meteen in een drukke winkelstraat. Opvallend was dat alles met citroenen te maken had: souvenirs, eten en drankjes. Ik zocht op mijn mobiel op waarom dat zo was: citroenen worden geteeld op Capri en er wordt van alles mee gemaakt. Jammer genoeg ben ik er een paar jaar geleden achter gekomen dat ik allergisch ben voor citroenen, of waar het dan ook in zit. Het maakt me dagenlang extreem moe en geeft me een somber gevoel. Zonde, want ik vind citroenen heerlijk. De limoncello moest ik daarom helaas afslaan.
Ik besloot wat toeristen te volgen die een trap omhoog namen — geen idee waar ik terecht zou komen, maar dat is juist het leuke. Het was een zware klim omhoog, over trappen en steile wegen. Eenmaal boven aangekomen wist ik dat het de moeite waard was geweest. Wat ik zag, was een prachtige rotspartij in het water. Bootjes voeren eromheen en aan de kant lag een gezellig strand, met uitzicht over een grote berg. Er hing een geur op het eiland die je nergens anders vindt: een mix van frisse zeelucht, citroenen en bloeiende bloemen. Het water glinsterde in de zon, alles kreeg kleur door de bomen en planten die er groeiden en er hing een ontspannen sfeer. Ik genoot.
De volgende dag stond ik alweer vroeg op voor mijn dagtrip naar Pompeï, de Amalfikust en Sorrento. Ik plan mijn dagen altijd vol en wil zoveel mogelijk zien. In alle eerlijkheid is dat soms zwaar en intensief, maar het is het waard. Het vraagt veel van mijn lichaam, maar tegelijkertijd krijg ik er ook weer ontzettend veel energie van — energie die dagen, soms weken, blijft hangen en me een ontspannen gevoel geeft. Daarom geeft reizen mij zoveel voldoening.
Onze eerste stop die dag was Pompeï — de stad die in 79 na Christus verwoest werd door de Vesuvius, de vulkaan die je van verre al kunt zien. We kregen een rondleiding van een gids in een net pak en met een hoedje op, die alles wist te vertellen. We zagen beelden van hoe de stad er vroeger uitzag: rustig, luxe, gemoedelijk. We liepen langs badhuizen, een bakkerij en een plein. De Pompeiianen waren hun tijd ver vooruit. Ze hadden een manier gevonden om water op te vangen en af te voeren, en wisten het zelfs te verwarmen. Het meest bijzondere waren de lichamen die gevonden zijn in allerlei posities. Lichamen die bijna tweeduizend jaar oud waren: ouders, kinderen, dieren. Het was indrukwekkend en aangrijpend tegelijk.
Daarna reden we verder langs de Amalfikust. De zon glinsterde in het blauwe water van de Tyrreense Zee. De kustlijn werd omringd door bergen, dorpjes en kronkelwegen die telkens weer een nieuw uitzicht boden. Uiteindelijk kwamen we in Sorrento, gelegen op het schiereiland Sorrentina. De stad had een gezellige uitstraling met kleurrijke winkelstraten vol keramiek, kant en houtsnijwerk. Van bovenaf keek je uit over de zee, vol boten, met daarachter de bergen. Door smalle straatjes en trappen daalde je af naar beneden, waar je uitkwam bij het strand en de restaurants langs het water. Het geheel ademde sfeer en rust.
Deze reis bracht me terug bij dat oude gevoel van verwondering. Soms vraagt het een steile klim, soms een eeuwenoude ruïne, soms een plein waar je onverwacht blijft staan. Maar telkens weer voelde ik in Italië dat de wereld nog steeds vol eerste keren zit. Het besef dat je nooit alles gezien hebt, dat er altijd weer een geur, een straat of een uitzicht is dat je kan verrassen. Misschien is dat de echte magie van reizen: dat je, hoe volwassen je ook bent, steeds weer even dat kind mag zijn dat groot kijkt naar de wereld. En dat gevoel, die verwondering, is precies wat mij keer op keer doet inpakken en op pad gaan.
“Misschien is dat de echte magie van reizen: dat je, hoe volwassen je ook bent, steeds weer even dat kind mag zijn dat groot kijkt naar de wereld.”





					
0 reacties